Van de rector

U kunt zich abonneren op het bulletin door een e-mail te sturen naar het adres: [email protected]
Vermeld daarbij aub uw naam en achternaam. Bedankt!
maandag 17 maart 2025
Mijn dierbare vrienden,
Vandaag gaat onze aandacht uit naar een van de meest indrukwekkende ontmoetingen in het Evangelie: de genezing van de verlamde in Marcus 2: 1 – 12. Deze passage openbaart niet alleen de macht van Christus om te genezen, maar, belangrijker nog, Zijn gezag om zonden teniet te doen.
Zonde is een moeilijk begrip; de betekenis ervan omvat een verscheidenheid aan ideeën en is in de loop van de tijd veranderd. Toch zit er altijd een kern in van ‘een gedragscategorie die niet alleen schade doet aan onze relatie met God, maar ook aan onze ware aard’. Jezus kwam niet alleen om zonde te vergeven, maar om – in zekere zin – de categorie van zonde geheel en al teniet te doen.
Het is misschien wel goed het woord ‘zonde’ in de meeste contexten te vervangen door de vraag: ‘Wat is er in mijn leven dat mij van God gescheiden houdt?’ Dan kun je beginnen je te richten niet op de zonde zelf, maar op de relatie waaraan door de zonde afbreuk wordt gedaan.
Ons Evangelieverhaal blijkt over fysieke genezing te gaan. Maar als we dieper kijken, zien we dat de eerste prioriteit van Jezus iets groters is – de genezing van de onsterfelijke natuur van de persoon. Deze passage daagt ons uit na te denken over wat echte genezing betekent en wat we het meest van Christus nodig hebben.
De heilige Johannes Chrysostomos legt uit waarom Jezus vergeeft vóórdat Hij geneest:
“Want net als zij die hun wonden niet voelen geen arts zoeken, zo ook zoeken zij die zich niet van hun zonden bewust zijn geen vergeving. Daarom geneest Christus, alvorens het lichaam te genezen, eerst de ziel, zodat, als eenmaal het grootste verleend is, het kleinste passend kan worden geschonken.” (Homilieën over Matheüs, 29.2)
De prioriteiten van Christus zijn duidelijk. De meest urgente nood is niet altijd zoals wij die zien.
Jezus was teruggekeerd naar Kafarnaüm en het gerucht verspreidde zich vlug onder de inwoners van het kleine dorp. Het huis waar Hij verbleef was snel vol en niemand kon meer naar binnen. Er kwamen vier mannen aan, die een verlamde vriend op een matras aandroegen. Zij konden niet door de deur komen en dus klommen ze op het dak, braken het open en lieten de man neer.
Dit is geloof in actie – volharding, vindingrijkheid en weigeren zich bij hindernissen neer te leggen. Deze mannen lieten zich niet afschrikken door de schare of de moeilijke situatie. Ze hadden maar één doel – hun vriend naar Jezus brengen.
De heilige Beda de Eerbiedwaardige staat stil bij dit moment:
“Toen de Heer hun geloof zag, zowel van degene die gebracht was als van degenen die hem brachten, vergaf Hij de zonden van de verlamde. Hier leren we dat het geloof van één persoon ten goede kan komen aan iemand anders, zodat de Heer soms iemand vergeving kan schenken vanwege het geloof van een ander, wat Hij niet schenkt aan de ongelovigen op zich.” (Commentaar op Marcus, 2: 1 – 12)
We zouden ons kunnen afvragen: Hoe vaak laten wij ons door hindernissen ontmoedigen? Hoe vastbesloten zijn wij onszelf en anderen tot Christus te brengen? Merkt u op dat de mannen die de zieke dragen niet proberen hem met hun woorden te overreden … ze brachten hem alleen maar fysiek naar Christus door hun daden.
De eerste woorden die Jezus zegt zijn onverwacht.
Kind, uw zonden worden vergeven.
We zouden kunnen denken, wacht, dat is niet waarom ze zijn gekomen! Zij wilden dat hun vriend weer zou kunnen lopen! Maar Jezus ziet dieper. Hij ziet wat de man het meest nodig heeft – niet alleen maar fysieke genezing maar verzoening met God.
De heilige Cyrillus van Alexandrië verduidelijkt:
“Alleen God kan zonden vergeven, en Christus wijst de beschuldiging niet af. In plaats daarvan bevestigt Hij deze door met het genezen van de verlamde te bewijzen dat Hij over goddelijk gezag beschikt. Als Hij alleen maar een mens was, zou Hij op deze macht geen aanspraak maken; maar omdat Hij waarlijk God is, vergeeft Hij, en het wonder bevestigt de waarheid van Zijn woorden.” (Commentaar op Lucas, 5: 17 – 26)
Jezus maakt niet alleen aanspraak op gezag – Hij toont deze ook. Zijn macht om zonde teniet te doen is niet abstract; deze is reëel, effectief en transformerend.
De Schriftgeleerden, de religieuze deskundigen, kijken toe. Onmiddellijk nemen zij aanstoot aan de woorden van Jezus.
Wat spreekt deze aldus? Hij lastert God. Wie kan zonden vergeven dan God alleen?
De heilige Gregorius van Nazianze stelt deze blindheid aan de kaak:
“De farizeeën zijn beledigd als zonden worden vergeven, alsof ze zelf rein waren. Maar zij beseffen niet dat Hij die met een woord het lichaam geneest met een bevel ook de ziel kan zuiveren”. (Oratie 40: Over de Heilige Doop)
Ze begrepen het theologische principe dat alleen God zonden kan vergeven, maar zagen niet de werkelijkheid vóór zich: God was in hun midden en bood genade aan, net zoals God aanwezig is in ons leven en aanbiedt hetzelfde te doen.
Jezus die hun gedachten kent, stelt een vraag:
Wat is gemakkelijker: tot de verlamde te zeggen, ‘uw zonden zijn vergeven’, of te zeggen, ‘sta op, neem uw matras op, en wandel’?
Zonden vergeven is onzichtbaar – iedereen kan de woorden zeggen. Maar een verlamde man genezen is te verifiëren. Jezus verricht dus het zichtbare wonder om Zijn gezag in het onzichtbare rijk te bewijzen.
Hij zegt tegen de man:
Sta op, neem uw matras op en ga naar huis.
De man staat op, neemt zijn matras op en wandelt voor iedereen zichtbaar naar buiten. De fysieke genezing bewijst de geestelijke werkelijkheid.
De heilige Basilius de Grote legt uit waarom wonderen ertoe doen:
“De wonderen van Christus worden verricht niet alleen maar om te verbijsteren, maar om ons tot geloof te brengen, zodat we, als we Zijn werken zien, Zijn goddelijkheid zouden erkennen. Aldus geneest Hij niet omwille van de genezing, maar om de redding te openbaren die Hij brengt.” (Homilie over psalm 33)
Deze passage stelt ons voor kardinale vragen:
- Wat willen we van Christus verkrijgen?
- Komen we naar Hem alleen met praktische noden, of erkennen we dat onze diepste behoefte vergeving is en verzoening met God?
- Zijn we volhardend in het geloof?
- De vrienden van de verlamde lieten zich door niets tegenhouden. Brengen wij onszelf en anderen tot Christus met dezelfde vastbeslotenheid?
- Erkennen we Jezus’ gezag?
- De Schriftgeleerden verzetten zich tegen Hem omdat Hij hun veronderstellingen betwistte. Zijn we bereid Hem op Zijn voorwaarden te aanvaarden, niet op die van ons?
Aan het einde van de passage is de schare verbijsterd en verheerlijkt God, zeggende:
Zo iets hebben wij nog nooit gezien!
Maar dit is niet alleen maar een bewonderenswaardig verhaal – het is een oproep tot geloof. Het grootste wonder hier is niet de genezing van het lichaam, maar het gezag van Christus om zonden teniet te doen. Dat is wat levens echt verandert.
Zoals de verlamde en zijn vrienden moeten we ons tot Christus wenden niet alleen om wat Hij voor ons uitwendig kan doen, maar om de diepe genezing die Hij aanbiedt voor ons eeuwige zelf. Als we Zijn aanwezigheid zijn binnengegaan, moeten we bereid zijn tot verandering en vernieuwing als we terugkeren naar ons gewone leven.
Met liefde in Christus,
Meletios, archimandriet.
maandag 17 februari 2025
Mijn dierbare vrienden,
De gelijkenis van de Verloren Zoon (Lucas 15: 11 – 32) is een van de bekendste verhalen van Christus, maar kan ons zo vertrouwd worden, dat de diepte ervan ons ontgaat. Voor velen klinkt het als een sentimenteel verhaaltje over vergeving, maar wat als we het realisme ervan helemaal tot ons door zouden laten dringen? Wat als we de pijn van de vader, de schaamte van de zoon, en de verontwaardiging van de oudere broer zouden zien op een manier die onze eigen worstelingen weerspiegelt?
Het verzoek van de jongste zoon, “Vader, geef mij het deel van ons vermogen dat mij toekomt” (Lucas 15: 12), is niet louter jeugdige rebellie. In de culturele context van het Palestina uit de eerste eeuw is het vragen om je erfenis, terwijl je vader nog leeft, hetzelfde als hem dood wensen.
De heilige Johannes Chrysostomos legt uit: “Voortijdig vragen om de erfenis betekent de liefde verwerpen en bezit verkiezen boven relatie”. De verloren zoon zoekt autonomie, maar vindt slavernij, hij wil zich uitleven, maar hem wacht hongersnood.
Is dit niet het verhaal van ons allemaal? We zoeken onafhankelijkheid van God, geloven dat we hierdoor vrij zullen worden, maar we vinden onszelf terug in het verre land – ver van ons ware thuis, hunkerend naar liefde, ons voedend met illusies.
De heilige Gregorius Palama geeft een geestelijke interpretatie van dit verlangen: “De zoon die vertrekt staat voor de ziel die Gods liefde verlaat en op zoek gaat naar het waanidee van onafhankelijkheid. Maar de ziel resteert, als zij gescheiden is van de Vader, niets anders dan honger en spijt.”
De zoon vertrekt niet in wijsheid; hij vertrekt in hooghartigheid. In zijn geloof dat rijkdom hem het leven zal schenken echoot de illusie door van Adam en Eva dat zij door kennis los van God net als Hij zouden worden. De weg naar het verre land is niet alleen fysiek – het is een weg omlaag naar zelfbedrog.
De zinsnede “hij verkwistte zijn vermogen in een leven van overdaad” (Lucas 15: 13) wordt vaak voorgesteld als een leven van woeste feesten, maar de Griekse term ασωτως (asotos) betekent “verkwistend, verwoestend”. Zijn ondergang is niet moreel, maar existentieel – hij verliest zichzelf.
Als de honger komt, vervalt hij in een staat van uiterste verloedering, geeft varkens te eten – een voor een Jood onreine taak.
Op het moment van zijn diepste verval beseft de zoon zijn dwaasheid. Hij keert niet terug vanwege directe liefde voor de vader, maar omdat hij honger heeft en wanhopig is. Dit is een diep menselijk moment – berouw begint vaak uit eigenbelang, maar God maakt zelfs hiervan gebruik.
Dit gaat niet alleen over voedsel; het gaat over geestelijke honger. Hoe velen hebben niet gezocht naar betekenis in dingen die ons alleen maar leger hebben gemaakt?
Wroeging is maar een klein gedeelte van berouw. Meer dan wat ook is berouw een ontwaken naar de realiteit. De heilige Theofan de Kluizenaar zegt: “Zonde hult de ziel in wolken, maar door berouw trekt de mist op, wordt het zicht hersteld. De zoon vindt geen nieuw pad; hij ziet eenvoudig weer het pad dat hij verlaten heeft.”
Toch is zijn terugkeer aarzelend. Hij bedenkt van te voren wat hij zal zeggen en hoopt op een plaats onder de dagloners. Hier blijkt nog duidelijk zijn misverstand – hij verwacht een werkverband, maar de Vader biedt een verbond van liefde aan.
Het meest schokkende moment in de gelijkenis is niet de terugkeer van de zoon, maar de reactie van de vader. In de Joodse cultuur zou een man op leeftijd nooit rennen – dat was onwaardig. Toch rent de vader naar zijn zoon toe, omhelst hem, en kapt zijn ingestudeerde woorden van verontschuldiging af.
De heilige Cyrillus van Alexandrië schrijft: “Zie de dwaasheid van Gods liefde! Vóór de zoon zijn schuld belijdt, heeft de Vader hem vergeven. Vóór hij spreekt, wordt hij gekleed. Dit is genade – liefde die aan berouw voorafgaat”.
Merkt u op, dat de vader de belijdenis van de zoon onderbreekt – hij laat hem zijn ingestudeerde woorden niet uitspreken. Waarom? Omdat de liefde van de vader groter is dan het falen van de zoon.
Wij doen in de Biecht vaak net zoiets. We zijn zo druk bezig te proberen God te vertellen hoe slecht we zijn dat we niet in de gaten hebben dat God ons probeert te vertellen hoeveel Hij van ons houdt.
Het kleed, de ring en de sandalen zijn geen beloning; het is eerherstel. De vader vergeeft niet alleen – hij herstelt de waardigheid van zijn zoon.
Terwijl de zonde van de jongste zoon openlijk is, is die van de oudste zoon aan het zicht onttrokken. Hij is nooit van huis weggegaan, maar hij is evenzeer verloren.
In zijn verontwaardiging klinkt die van de Farizeeën door, die morden over Christus’ barmhartigheid tegenover zondaars. De heilige Basilius de Grote waarschuwt: “Er is een manier van gehoorzamen aan God die niet verschilt van slavernij – als plicht in plaats komt van liefde”.
De klacht van de oudste zoon: “Ik heb u al die jaren gediend en nooit uw gebod overtreden” (Lucas 15: 29), openbaart zijn hart. Hij ziet zichzelf als knecht, niet als zoon. De reactie van zijn vader, “Al het mijne is het uwe” ( Lucas 15: 31) is een uitnodiging, geen verwijt.
De gelijkenis eindigt onopgelost – de reactie van de oudste zoon blijft onbekend. Waarom? Omdat Christus de vraag voor ons open laat. Zullen we het feest van genade binnengaan, of zullen we bij onze verontwaardiging blijven, en lijden?
De reis van de Verloren Zoon is die van ons. Sommigen van ons hebben in verre landen rondgezworven, anderen zijn met een koud hart thuis gebleven. Maar de Vader staat op iedereen te wachten.
De heilige Porphyrios van Kavsokalyvia heeft gezegd: “Als we naar God terugkeren, wacht ons geen rechter, maar een omhelzing”.
De heilige Isaak de Syriër brengt dit prachtig onder woorden: “ Als u gelooft dat Gods genade grenzen heeft, hebt u een beeld van een menselijke God. Zijn liefde is een oceaan; wij zijn daarin maar een druppel.”
Mogen we tot bezinning komen, op weg gaan naar huis, en de liefde ontvangen die er altijd voor ons is geweest.
Amen.
Met liefde in Christus,
Meletios archimandriet.
Maandag 10 februari 2025
Mijn dierbare vrienden,
De gelijkenis van de Farizeeër en de Tollenaar is een van de meest diepgaande leringen van Jezus over nederigheid, berouw en de ware essentie van rechtschapenheid. Hierin wordt niet alleen ons religieuze gedrag uitgedaagd, maar ook de ingeschapen menselijke neiging, uit het ego voortkomend, om zichzelf te vergelijken, te rechtvaardigen en boven anderen te verheffen.
Hier volgt de tekst:
Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden; de één was een Farizeeër, de ander een tollenaar. De Farizeeër stond en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U, dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten. De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zei: O God, wees mij, zondaar, genadig! Ik zeg u: Deze keerde, in tegen-stelling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug. Want een ieder, die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.
Met het begrip “nederigheid” moeten we voorzichtig zijn. In onze gebeden hebben we de neiging onze eigen onwaardigheid te overdrijven. We zijn onwaardig, zeker, en op alle mogelijke manieren. Maar we zijn nog steeds de kinderen van God. Geestelijke nede-righeid heeft meer met “echt zijn” te maken. De persoon die we echt zijn is de diepste vorm van nederigheid. Het wegkrabben van de valse lagen van het ego openbaart niet alleen wie we zijn … maar openbaart ook de persoon die God ziet als we bidden.
De Farizeeër is een diep religieus mens, en alles van hem laat deze waarheid zien. Hij bidt veelvuldig en doet de juiste gebeden op de daarvoor aangewezen tijden van de dag. Maar zijn innerlijke houding schiet te kort. Uiterlijk vroom, is hij innerlijk zelfgenoegzaam. Hij bidt niet echt tot God; in plaats daarvan spreekt hij tot zichzelf en somt zijn morele prestaties op. De Griekse term voor “bij zichzelf staan” (statheis) suggereert een houding van verwatenheid.
De heilige Johannes Chrysostomos merkt op:
“De Farizeeër dankte God niet, maar prees zichzelf. Hij kwam niet om te bidden, maar om te pochen. Hij verheugt zich niet over Gods barmhartigheid, maar over zijn eigen ingebeelde volmaaktheid.”
De geestelijke blindheid van de Farizeeër ligt niet aan zijn vasten of tienden geven – beide zijn prijzenswaardige daden – maar aan zijn eigendunk. Zijn rechtschapenheid is betrekkelijk; deze bestaat alleen tegenover anderen. Dit is een essentiële eigenschap van het ego dat er altijd op uit is ons te vergelijken met mensen om ons heen. De heilige Theofan de Kluizenaar waarschuwt hiervoor:
“Trots vermomt zich als deugd. De Farizeeër bidt niet om verlichting, maar om bevestiging. Hij zoekt niet Gods licht, maar zijn eigen schaduw, die op anderen valt.”
In sterk contrast hiermee probeert de tollenaar zichzelf niet te rechtvaardigen. Hij nadert niet tot het altaar, maar staat “van verre”. De heilige Efraim de Syriër merkt op dat zich in de zinsnede “wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel” de oude Joodse opvatting weerspiegelt, dat zijn ogen opheffen naar de hemel een gebaar van vertrouwen was tegenover God. Zijn weigering dat te doen toont de diepte van zijn verlangen om zijn gedragswijze te veranderen.
Zijn gebed is kort, maar diep en krachtig: “God, wees mij, zondaar, genadig.” In het Grieks is de zinsnede hilastheti moi to hamartolo betekenisvol. Het werkwoord hilastheti is in het Nieuwe Testament een zeldzaam woord, dat met het idee verbonden is van zijn relatie met God goed maken. Dit is een echo van de taal van de zetel van genade in de Tempel – deze man vraagt niet alleen om genade, maar drukt zijn verlangen uit om in vrede te zijn met God, om zijn relatie met de Vader goed te maken.
De heilige Isaak de Syriër schrijft: “God zoekt niet de volmaakte, maar de nederige. Hij verlangt geen offers, maar de boetvaardigheid van het hart. Een enkele traan, in waarheid gestort, is kostbaarder voor God, dan bergen goud, gegeven in eigendunk.”
Jezus besluit de gelijkenis met een schokkende omkering: de tollenaar keert gerechtvaardigd naar huis terug, niet de Farizeeër. In praktische termen betekent dit, dat het gebed van de tollenaar aanvaardbaar was voor God, terwijl het gebed van de ultra-religieuze farizeeër dat niet was. Het woord voor gerechtvaardigd, in het Grieks: dedikaiomenos, is dezelfde term die Paulus voor goddelijke aanvaarding gebruikt. Deze heeft betrekking op de status van degene die gerechtvaardigd wordt verklaard voor God – niet vanwege zijn daden, maar vanwege zijn nederig hart.
De heilige Serafim van Sarov denkt over deze passage na:
“Rechtvaardiging voor God wordt niet verdiend, maar ontvangen. De Farizeeër gaf tienden, maar de tollenaar gaf tranen. De één vertrouwde op zijn werken; de ander gaf zichzelf helemaal over aan de genade van God. En God, die degenen met een gebroken hart liefheeft, verhief de nederige mens.”
Gebed is geworteld in nederigheid, en nederigheid is eenvoudigweg een erkenning van onze realiteit. We moeten niet proberen onszelf te rechtvaardigen, en zeker hoeven we God niet te vertellen wat we nodig hebben. Gebed is eerder een smeekbede – een verzoek gebaseerd op kennis van de oneindige macht van de liefde van God: “God, wees mij, zondaar, genadig”. Dit gebed is natuurlijk het fundament van het Jezusgebed in de Orthodoxe spiritualiteit: “Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U”.
Op deze manier kunnen we beginnen te beseffen wat Jezus bedoelt als Hij zegt: “Zalig de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der Hemelen”(Matteüs 5: 3). We wenden ons tot God niet met vrees, niet met spijt, maar met het eenvoudige geloof van iemand die weet dat Gods liefde onuitputtelijk is.
Met dit Evangelie nodigt de Kerk ons uit vooruit te lopen op de aanvang van de Grote Vasten. Deze periode moedigt ons aan de essentie van het gebed te ontdekken: een uitdrukking van een relatie die de beperkingen van tijd en ruimte overstijgt en onze hoogste roeping als kinderen van God weerspiegelt.
Met liefde in Christus,
Meletios archimandriet.
Maandag 3 februari 2025
Mijn dierbare vrienden,
Een van de meest opvallende elementen van de Evangelieverhalen is dat Jezus steeds onderweg is en van de ene naar de andere plaats trekt. Niettemin blijft Hij op zijn weg stilstaan voor individuele mensen, vooral voor hen die zijn aandacht het minst waard lijken te zijn. Het verhaal van Zacheüs is hiervan een uitstekend voorbeeld. Vaak hebben we het vooral over zijn kleine gestalte, zijn rijkdom, of dat hij nieuwsgierig is naar Jezus. Maar vandaag wil ik deze passage vanuit een ander perspectief bekijken: wat gebeurt er als Jezus voor u stilstaat?
En Hij kwam Jericho binnen en ging erdoor. En zie, er was een man, Zacheüs geheten, die oppertollenaar was, en hij was rijk. En hij trachtte te zien, wie Jezus was, en slaagde er niet in vanwege de schare, want hij was klein van gestalte. En hij liep hard vooruit en klom in een wilde vijgenboom om Hem te zien, want Hij zou daarlangs komen. En toen Jezus bij die plaats kwam, keek Hij naar boven en zei tot hem: “Zacheüs, kom vlug naar beneden, want heden moet Ik in uw huis vertoeven”.
Jezus kwam juist door Jericho. In de tekst wijst niets erop dat Hij van plan was halt te houden. Toch werd Zijn aandacht ergens door getroffen. De tollenaar schreeuwde niet zoals de blinde Bartimeüs (Lucas 18: 35 – 43), en ook raakte hij Jezus niet fysiek aan zoals de vrouw met bloedziekte (Lucas 8: 43 – 48). In plaats daarvan klom hij alleen maar in een boom, een stille, dwaze daad van verlangen, en dat was voldoende om Jezus halt te laten houden.
Al was de daad van Zacheüs maar klein, dit bracht hem in een positie om goddelijke aandacht te krijgen.
Zacheüs, kom vlug naar beneden, want heden moet Ik in uw huis vertoeven.
Jezus vraagt geen toestemming. Hij zegt niet: “mag Ik vertoeven?”, maar “Ik moet vertoeven”. Het Griekse woord “δει” suggereert noodzaak; het is geen keuze. Zacheüs, de uitgestotene, de zondaar, de collaborateur met Rome, ziet zichzelf in de situatie ontvanger te zijn van liefde die niet onderhandelbaar is.
Zacheüs had zijn hele leven rijkdom verzameld, maar nu nodigt de ware Schat Zichzelf bij hem uit. De personificatie van Gods liefde komt ongenood en transformeert niet alleen het huis van Zacheüs, maar ook zijn hart.
En toen zij het zagen, morden zij allen en zeiden: Hij is bij een zondig man binnengegaan om zijn intrek te nemen.
De mensen dachten te weten wie Gods aanwezigheid verdiende. Hun blindheid is van geestelijke, niet fysieke aard. Eerder bij Lucas had Jezus een blinde bedelaar genezen (18: 35 – 43), maar hier treffen we een ander soort blindheid aan: de blindheid van valse eigendunk.
De echte tegenstelling in dit verhaal is niet die tussen Zacheüs en Jezus, maar tussen Zacheüs en de schare. Zacheüs, hoewel rijk, weet wat hij nodig heeft. De schare, hoewel uiterlijk rechtschapen, ziet niet in wat zij nodig heeft.
Maar Zacheüs ging staan en zei tot de Heer: Zie, de helft van mijn bezit, Heer, geef ik de armen, en indien ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig. En Jezus zei tot hem: Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat ook deze een zoon van Abraham is. Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden.
De transformatie is onmiddellijk. Zacheüs belijdt niet alleen zijn geloof; hij brengt het in praktijk.
Hij geeft de helft weg van wat hij bezit.
Hij vergoedt iedereen die hij heeft afgeperst viervoudig: meer, dan de Thora eiste (Exodus 22: 1).
Redding niet alleen op persoonlijk, maar ook op sociaal niveau. Het berouw van Zacheüs herstelt de gerechtigheid in zijn gemeenschap.
Het verhaal van Zacheüs vraagt ons te overwegen: Wat gebeurt er als Jezus voor ons stilstaat?
- Waar plaatsen wij onszelf? Zacheüs klom in een Hoe ziet het zoeken naar Jezus eruit in ons eigen leven?
- Zijn we bereid Aanwezigheid van God te aanvaarden als we er niet om vragen? Zacheüs keek er niet naar uit dat Jezus naar zijn huis zou komen, maar toen die Aanwezigheid kwam, verwelkomde hij deze.
- Brengt onze ontmoeting met Jezus verandering in hoe we leven? Net als bij Zacheüs herschept een echte ontmoeting met Christus zowel ons hart als onze daden. Deze verandert alles aan ons, omdat hierdoor alles wat we zijn in een nieuw kader wordt gezet. Door kind te worden van het Koninkrijk, in tegenstelling tot het kind zijn van deze wereld, wordt de
totaliteit van wie we zijn: onze gevoelens, ons verstand, ons gedrag, ons denken – getransformeerd.
Toen Jezus halt hield in Jericho was dat geen toevallige daad. Het was een noodzakelijkheid.
Zacheüs dacht dat hij Jezus zocht, maar in feite zocht Jezus hem. Als God voor u stilstaat, hoe zal dan uw antwoord zijn?
Met liefde in Christus,
Meletios, archimandriet.
Maandag 27 januari 2025
Mijn dierbare vrienden,
Deze week zijn er twee Evangeliegedeelten, een voor de (gewone) zondag en een voor de zondag na Theofanie.
Dit zijn de teksten:
Het geschiedde nu, toen Hij in de nabijheid van Jericho kwam, dat een blinde aan de weg zat te bedelen. Toen deze hoorde, dat er een schare voorbijging, vroeg hij, wat dit was. En zij vertelden hem, dat Jezus de Nazoreeër voorbijkwam. En hij riep en zei: Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij! En die vooraan liepen, bestraften hem, dat hij zwijgen zou. Maar hij schreeuwde des te meer: Zoon van David, heb medelijden met mij! Jezus nu stond stil en liet hem bij Zich brengen. Toen hij naderbij gekomen was, vroeg Hij hem: wat wilt gij, dat Ik u doen zal? Hij zei: Heer, dat ik ziende worde! En Jezus zei tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende en hij volgde Hem, God lovende. En al het volk zag het en gaf God lof (Lucas 18: 35 – 43).
Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea. En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali, opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zei: Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan. Van toen aan begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen (Matteüs 4: 12 – 17).
Hierdoor hebben we de mogelijkheid twee teksten te vergelijken en te zien of de vergelijking enig licht kan werpen op hoe we in ons geestelijk leven verder kunnen komen.
Beide Evangeliegedeelten gaan over transformeren: de een is fysiek en onmiddellijk, de ander geestelijk en geleidelijk. Bij Lucas wordt een blinde ziende door het geloof in Jezus, terwijl Jezus bij Matteüs zijn prediking begint, en de mensen oproept tot berouw, terwijl het licht opgaat in Galilea. Samen leren deze passages ons helder te zien – zowel fysiek als geestelijk – en ons naar het licht van Christus te wenden.
Bij Lucas hoort een blinde aan de rand van de samenleving die afhankelijk is van aalmoezen, dat Jezus voorbijkomt. Hoewel blind, ziet hij geestelijk scherp: hij herkent Jezus als de “Zoon van David”, een messiaanse titel. Ondanks pogingen van de schare hem het zwijgen op te leggen, blijft hij schreeuwen om genade. Jezus blijft staan, wordt getroffen door zijn geloof, en herstelt zijn gezichtsvermogen.
Hier kunnen we het feit dat de blinde door het geloof de ware identiteit van Jezus “ziet”, al vóór zijn fysieke gezichtsvermogen is hersteld, vergelijken met de schare, die fysiek kan zien, maar geestelijk daartoe niet in staat is en hem probeert tot zwijgen te brengen in plaats van hem naar Jezus te leiden.
Uit andere Evangelische bronnen weten we dat in de gangbare voorstelling van die dagen de mensen vaak dachten dat fysiek of mentaal gehandicapten op een of andere manier door God gestraft waren. Blinden bijvoorbeeld hadden niet alleen te worstelen met alle problemen vanwege het blind zijn, maar ook met de vijandigheid van degenen te midden van wie ze leefden.
De blinde echter liet zich niet het zwijgen opleggen. Het geloof is niet passief, maar volhardend, zelfs als er tegenstand is. Zijn gezichtsvermogen wordt hersteld maar, sterker nog, hij wordt een leerling, volgt Jezus en verheerlijkt God. Door zijn genezing worden ook anderen ertoe gebracht God te loven.
Bij Matteüs verschuift de focus van een individuele ontmoeting naar prediking in breder verband. Jezus begint zijn missie in Galilea en vervult de profetie van Jesaja: “Het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien”. Zijn boodschap is duidelijk en dringend: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.”
Heden ten dage zijn we geneigd aan de streek van Galilea in tamelijke warme termen te denken, omdat we die met het leven van Christus associëren. In de tijd van het Nieuwe Testament werd Galilea door de Joden beschouwd als een zowel fysiek als geestelijk tamelijk gevaarlijke plaats. In het gebied woonden vele niet-Joden, en het ontbrak aan wat de Joden het belangrijkste vonden: rituele reinheid. Het was in Galilea bijna onmogelijk ritueel rein te blijven (d.w.z. rein genoeg om deel te nemen aan de verering in de Tempel), aangezien er zoveel mensen waren voor wie een dergelijke reinheid geen enkele betekenis had. Vanuit het standpunt van de zuiderlingen (de Jeruzalemmers) was alles in het noorden verdacht, anders en gevaarlijk.
Het is dus precies hier dat Christus begint te prediken en een nieuwe en andere benadering van God laat zien. Bekering … letterlijk “bereid zijn alles te veranderen wat je denkt te weten. Het Koninkrijk der hemelen is heel nabijgekomen”.
De zinsnede “Koninkrijk der hemelen” draagt heel veel betekenis in zich, maar sommige elementen ervan zijn niet vanzelfsprekend. In plaats van de nadruk te leggen op de uiterlijke religieuze praktijk (met handhaving van de rituele reinheid) nodigde Christus de mensen uit de manier te veranderen om zich met God te verstaan. Hij nodigde hen uit op een nieuwe en directe manier in Gods aanwezigheid binnen te treden, een manier waarop de traditionele categorieën van zonde (d.w.z. rituele onreinheid) zouden worden vervangen door een alomvattende, het leven veranderende, overweldigende aanvaarding van liefde.
Het Koninkrijk der hemelen is duidelijk geen bestaande plaats, en ook is het geen plaats die pas na de dood bereikbaar is. Het is een staat van zijn, een manier van leven, die hier en nu geleefd kan worden. De mensen moesten alleen hun ogen openen om het te zien.
Om dit punt te illustreren keren we terug naar de blinde. Hoewel fysiek blind, kon hij het koninkrijk “zien” met de ogen van het geloof. Hoewel blind kon hij het licht zien.
De blinde laat ons de macht van het geloof zien om onze ogen te openen en ons leven te transformeren. Matteüs herinnert ons eraan dat het licht van Jezus niet alleen voor individuen is, maar ook voor hele gemeenschappen en Hij roept die op tot bekering en vernieuwing. Of we nu blind zijn en niet kunnen zien, of in duisternis gezeten zijn en licht nodig hebben, Jezus ontmoet ons waar we zijn. Hij nodigt ons uit met geloof en berouw te reageren en ons te engageren om in Zijn licht te wandelen.
Wanneer? Meteen nu! Waar? Meteen hier!
Met liefde in Christus,
Meletios (archimandriet).
Maandag 20 januari 2025
Mijn dierbare vrienden,
Soms is het zo, dat hoe meer we proberen te begrijpen, des te minder duidelijk de dingen worden.
Dit gaat speciaal op voor de viering vandaag van de Doop van Christus. We worden uitgenodigd getuige te zijn van een Mysterie, het Mysterie in te gaan, ons te identificeren met het Mysterie en, nog diepgaander, het Mysterie te beleven. Terwijl we ons dagelijks leven leiden, beweegt het Mysterie met ons mee, geeft ons vorm en transformeert ons.
Aan het begin van onze reis als christen, vaak vóór we daar echte herinneringen aan hebben, hebben we Christus in de wateren van de Doop ontmoet. Hoewel minder complex dan de fysieke geboorte, was het een niet minder ingrijpende verandering in het leven. In feite markeerde dit het einde van het ene leven en het begin van een ander. Door de Doop zijn we met Christus in de wateren gestorven en met Hem in de Opstanding verrezen – niet alleen Zijn Opstanding, maar ook die van ons. De oude Adam was ter dood gebracht en, wij hebben, in de woorden van de heilige Paulus, het leven van Christus, de nieuwe Mens, aangedaan.
Deze diep mystieke ervaring is geworteld in wat we vandaag vieren.
Het Evangelie vertelt over het feest van vandaag:
Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan tot Johannes, om Zich door hem te laten dopen. Maar deze trachtte Hem daarvan terug te houden en zei: Ik heb nodig door U gedoopt te worden en komt Gij tot mij? Jezus echter antwoordde en zei tot hem: Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij Hem geworden. Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water. En zie, de hemelen openden zich, en Hij zag de Geest Gods nederdalen als een duif en op Hem komen. En zie, een stem uit de hemelen zei: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.
Merkt u op, dat Johannes de Doper aanvankelijk aarzelt, omdat hij Christus’ zondeloosheid herkent. Toch Christus dringt erop aan, niet omdat het nodig is, maar “om alle gerechtigheid te vervullen.” Door dat te doen opent Hij voor ons de weg en brengt de hele menselijke geschiedenis op één lijn met het Koninkrijk der Hemelen. Door Zijn Doop heiligt Christus voor ons de wateren, en transformeert deze tot het middel van onze verlossing.
Dit is ook het moment dat de Heilige Drie-eenheid zich openbaart: de stem van de Vader verklaart Zijn welbehagen, de Geest daalt neer als een duif, en de Zoon staat in nederige gehoorzaamheid. De aanwezigheid van de Drie-eenheid nodigt ons uit tot hun relatie en laat ons zien hoe de mensheid zich tot God kan verhouden.
De Doop van Christus openbaart Hem ook als degene die Gods goedkeuring draagt. Zijn leven, Zijn leringen en Zijn missie zijn aangenaam voor God. Door onze Doop worden we uitgenodigd Zijn leven en leringen te delen, en deelgenoot te worden van Zijn goddelijke missie.
Er zijn vele manieren waarop we deze relatie tastbaar kunnen maken – manieren die we kunnen zien, waarmee we kunnen leven en recht doen aan het Mysterie van de Doop.
Als de Logos van God, is Christus de bron van alle energie in tijd en ruimte. Deze energie manifesteert zich als licht, liefde en leven. De heilige Johannes schrijft: In Hem was leven en het leven was het licht der mensen (Johannes 1:4). Door het licht van Christus kunnen wij zien, niet alleen met fysieke ogen, maar met de ogen van het geloof.
Licht doet meer dan verlichten; het maakt relaties mogelijk. Het verbindt ons met de kosmos – sterren, planeten, sterrenstelsels – maar ook met elkaar. In Christus “zien” we elkaar, niet alleen als individuen, maar als deel van een groter licht dat we delen. Dit licht openbaart de waarheid: het laat ons onszelf, anderen en God zien zoals we werkelijk zijn.
Door de Doop treden we in relatie met Christus en Zijn Lichaam. Dit Lichaam is zowel mystiek als plaatselijk: het omspant het universum, en toch komt het samen in onze eigen parochie. In de Doop worden we in een gedeeld licht betrokken, een licht dat ons ertoe brengt bruggen van begrip te bouwen, van medeleven en vergeving.
De Doop is niet louter een traditie of een symbolische daad. Het is een diepgaand deelnemen aan het Mysterie van het verenigd zijn met de dood en de Opstanding van Christus. Deze openbaart zowel onze oorsprong als bestemming.
- Onze oorsprong is God, die ons naar Zijn beeld heeft geschapen en ons Zijn geliefden noemt.
- Onze bestemming is vereniging met Hem, is wandelen in Zijn eeuwig licht. Het boek Openbaring 21: 23 brengt ons in herinnering: En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam.
De Doop omvat deze reis. Deze begint in water, dat de chaotische wateren van de schepping oproept, en eindigt in licht, dat verwijst naar de nieuwe schepping in Christus.
Wat betekent dit voor ons?
Zich identificeren met Christus is leven als het licht in de wereld. Dit is zowel een gave als een verantwoordelijkheid. Christus Zelf zegt: Gij zijt het licht der wereld… Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken(Matteüs 5: 14 – 16).
Licht is actieve energie – het verlicht, leidt en verdrijft duisternis. Zo ook moet ons geloof actief zijn en door ons handelen, onze beslissingen en relaties heen schijnen. Christus’ licht openbaart niet alleen wie we zijn, maar transformeert ons. De heilige Paulus roept ons op te leven als kinderen van het licht (Efeziërs 5: 8 – 9). Dit betekent toelaten dat Christus zelfs de verborgen uithoeken van ons hart verlicht, en ons brengt tot grotere heiligheid en vreugde. Heiligheid betekent zich bevinden in een toestand van “in Christus zijn”.
De Doop van Christus roept ons op te leven als kinderen van het licht, het Mysterie van Christus te omhelzen en Zijn transformerende liefde uit te stralen naar een wereld die hunkert naar hoop.
Met liefde in Christus,
Meletios, archimandriet.
Maandag 13 januari 2025
Mijn dierbare vrienden,
Het Evangeliegedeelte voor deze week is Matteüs 2: 13 – 23.
Hier is de volledige tekst:
Toen zij weggetrokken waren, zie, een engel des Heren verschijnt Jozef in de droom en zegt: Sta op, neem het kind en zijn moeder en vlucht naar Egypte, en blijf aldaar, totdat Ik het u zeg; want Herodes zal alles in het werk stellen om het kind om te brengen. Hij stond op en hij nam in de nacht het kind en zijn moeder en week uit naar Egypte, en daar bleef hij tot de dood van Herodes, opdat vervuld zou worden hetgeen de Heer door de profeet gesproken heeft, toen hij zei: Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen.
Toen Herodes zag, dat hij door de wijzen misleid was, ontstak hij in hevige toorn en zond bevel om in Bethlehem en het gehele gebied daarvan al de jongens van twee jaar oud en daar beneden om te brengen, in overeenstemming met de tijd, die hij bij de wijzen had uitgevorst. Toen werd vervuld het woord, gesproken door de profeet Jeremia, toen hij zei: Een stem is te Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel, wenend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat zij niet meer zijn.
Toen Herodes gestorven was, zie, een engel des Heren verschijnt in de droom aan Jozef in Egypte, en zegt: Sta op, neem het kind en zijn moeder en reis naar het land Israël, want zij, die het kind naar het leven stonden, zijn gestorven. En hij stond op en nam het kind en zijn moeder en kwam in het land Israël. Toen hij echter hoorde, dat Archelaüs koning over Judea was in plaats van zijn vader Herodes, vreesde hij daarheen te gaan. En van Godswege in de droom gewaarschuwd, ging hij naar het gebied van Galilea, en, daar gekomen, vestigde hij zich in een stad, genaamd Nazareth, opdat in vervulling zou gaan hetgeen door de profeten gesproken is, dat Hij Nazoreeër zou heten.
Dit Evangelie verhaalt van de eerste jaren van Jezus Christus, die in het teken staan van goddelijke leiding en menselijk lijden. We zien de gehoorzaamheid van Jozef, de wreedheid van Herodes, en we kunnen zien hoe God gedurende lange tijd (zoals het ons toeschijnt) ingrijpt in de menselijke geschiedenis. Hij geeft vorm aan de werkelijkheid om tot bepaalde conclusies te komen, en, terwijl Hij dat doet, gebruikt Hij mensen om tot stand te brengen wat er moet gebeuren. Merkt u op, hoe God zowel de rechtvaardigen (b.v. Jozef) als de slechten (Herodes) gebruikt. Dat wil zeggen, dat Hij zowel via de getrouwen als de slechten te werk gaat om Zijn goddelijke wil uit te voeren.
Jozef, de verloofde van Maria, is een man van actie. In de Evangeliën is hij nooit zelf aan het woord, maar een voorbeeld van synergia, van samenwerking tussen God en mens. Toen de engel in zijn droom verscheen, en zei: “Sta op, neem het kind en zijn moeder, en vlucht naar Egypte”, aarzelde Jozef niet. Hij reageerde met vertrouwen en gehoorzaamheid.
Jozefs vertrouwen herinnert ons aan de woorden van de profeet Jesaja: “Als gij gewillig zijt en luistert, zult gij het goede des lands eten” (Jesaja 1: 19). Zijn geloof was niet louter passief, maar actief en brengt ons ertoe onmiddellijk te reageren op Gods oproep, ook al is het pad onduidelijk.
De moord op de onschuldige kinderen is een van de meest tragische gebeurtenissen die in de Heilige Schrift vermeld worden. Herodes heeft, door angst en trots gedreven, deze gruweldaad gepleegd in een poging zijn troon veilig te stellen. Toch schijnt zelfs in deze duisternis Gods licht.
De Kerk vereert deze heilige onschuldigen als martelaren en noemt hen de proto-martelaren van Christus. Door hun dood gaat de profetie van Jeremia in vervulling: “Een stem is te Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel, wenend om haar kinderen”. De heilige Johannes Chrysostomos schrijft: “God verhindert de slechten niet om slecht te handelen; Hij gebruikt zelfs hun slechtheid voor Zijn doeleinden.”
Het duidelijkste zien we deze waarheid in het Kruis, waar het grootste kwaad – de kruisiging van Christus – de bron wordt van het grootste goed – onze verlossing. Het onschuldige lijden van deze kinderen is een voorafbeelding van de onschuld van het Lam Gods, dat eens de zonden van de wereld op zich zou nemen.
De vlucht van de Heilige Familie naar Egypte is rijk aan betekenis. Egypte, ooit een plaats waar Israël in slavernij leefde, wordt een toevluchtsoord voor de Verlosser van de wereld. De heilige Cyrillus van Alexandrië interpreteert dit als teken van Christus’ missie om alle naties, niet alleen Israël te verlossen. De profetie “Uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen” herinnert ons eraan dat God vaak onverwachte plaatsen en situaties gebruikt om Zijn doeleinden te bewerkstelligen.
Voor ons staat Egypte voor de tijden in ons leven als we ons ver van God voelen, verstoken van Zijn aanwezigheid. Maar zelfs daar is God met ons.
Zelfs in verbanning heiligt Christus de aarde en maakt iedere plaats tot een mogelijk trefpunt met God.
Het Evangelie eindigt er tenslotte mee dat het gezin zich in Nazareth vestigt. Dit kleine, onbelangrijke stadje wordt het thuis van de Koning der Koningen. De heilige Gregorius van Nazianze denkt hierover na en zegt: “Christus is afgedaald tot in het laagste, opdat Hij ons zou kunnen verheffen tot het hoogste”.
Nazareth, dat in Bijbelse tijden als een onbelangrijke plaats lijkt te zijn beschouwd, leert ons nederigheid, een deugd die centraal staat in de Orthodoxe spiritualiteit. Daardoor worden we eraan herinnerd dat grootheid in de ogen van God er vaak heel anders uitziet dan grootheid in de ogen van de wereld. Zoals het commentaar luidt van de apostel Paulus: “God heeft uitverkoren wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is” (1 Korintiërs 1: 28).
Deze passage uit Mattheüs leert ons dat Gods Voorzienigheid zelfs aan het werk is als we die niet kunnen zien. De gehoorzaamheid van Jozef, het lijden van de onschuldigen, en de verbanning naar Egypte verwijzen alle naar de verborgen hand van God, die de geschiedenis leidt naar de verlossing van de wereld.
Aldus bestaat ons vieren van de Geboorte van de Heer voor een deel uit het omhelzen van de nederigheid, zoals Jozef deed. Ook wij worden geroepen stelling te nemen tegen onrechtvaardigheid (de massamoord op de onschuldige kinderen) en de nederigheid te omhelzen, waarvan we getuigen zijn als we Christus vinden niet in macht en pracht, maar op de stille plaatsen in ons leven.
Met liefde in Christus,
Meletios, archimandriet
Maandag 6 januari 2025
Mijn dierbare vrienden,
GELUKIG NIEUWJAAR!!
Hier is de tekst van het Evangeliegedeelte voor de zondag vóór Kerstmis (Matteüs 1: 1 – 25):
Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, Aram verwekte Aminadab, Aminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, Isaï verwekte David, de koning.
David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria, Salomo verwekte Rechabeam, Rechabeam verwekte Abia, Abia verwekte Asa, Asa verwekte Josafat, Josafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzia, Uzzia verwekte Jotam, Jotam verwekte Achaz, Achaz verwekte Hizkia, Hizkia verwekte Manasse, Manasse verwekte Amon, Amon verwekte Josia, Josia verwekte Jechonia en diens broeders ten tijde van de Babylonische ballingschap.
Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonia Sealtiël, Sealtiël verwekte Zerubbabel, Zerubbabel verwekte Abihud, Abihud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor, Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud, Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Mattan, Mattan verwekte Jakob, Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is, die Christus genoemd wordt.
Al de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten en van David tot de Babylonische ballingschap veertien geslachten en van de Babylonische ballingschap tot de Christus veertien geslachten.
De geboorte van Jezus Christus geschiedde aldus. Terwijl zijn moeder Maria ondertrouwd was met Jozef, bleek zij, voordat zij gingen samenwonen, zwanger te zijn uit de Heilige Geest. Daar nu Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, was hij van zins in stilte van haar te scheiden. Toen die overweging bij hem opkwam, zie, een engel des Heren verscheen hem in de droom en zei: “Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de Heilige Geest. Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden.” Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen de Heer door de profeet gesproken heeft, toen hij zei: “Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Emmanuël geven, hetgeen betekent: God met ons.”
Toen Jozef uit zijn slaap ontwaakt was, deed hij, zoals de engel des Heren hem bevolen had en hij nam zijn vrouw tot zich. En hij had geen gemeenschap met haar, voordat zij een zoon gebaard had. En hij gaf Hem de naam Jezus.
In deze tekst hebben we te maken met een diepgaand verhaal waarin goddelijke bedoeling en menselijke geschiedenis verstrengeld zijn. Matteüs 1: 1 – 25 gaat zowel over het geslachtsregister als over de geboorte van Jezus Christus, en biedt ons een diep inzicht in de manier waarop God werkt.
Geslachtsregisters waren in de klassieke wereld heel populair. Deze legden de context en het doel van een persoon vast en werden vaak uit het hoofd geleerd. Ze verschaften die persoon – of zelfs een volk – een gevoel van identiteit.
In deze versie (een andere staat in Lucas 3: 23 – 38) wordt Jezus via zijn vader (Jozef) gelieerd aan de beloften die God in het verre verleden had gedaan aan Abraham en koning David. Zoals we zouden kunnen verwachten, wil Matteüs Jezus graag laten zien als de vervulling van de Joodse profetie, een thema waarvan dit Evangelie doortrokken is. Anderzijds voert het geslachtsregister bij Lucas ons helemaal terug tot Adam, en maakt Christus tot de Verlosser van de hele mensheid, niet alleen van de Joden.
Het is wellicht opmerkelijk, dat geen van beide geslachtsregisters Christus probeert te verbinden met het Verbond van Mozes. Jezus is geen priester in de Joodse zin. Om Hem als priester te identificeren wordt Hij in de theologie niet verbonden met Aäron (de broer van Mozes, van wie alle Joodse priesters afstammen) maar met Melchisedek, de wat raadselachtige “priester van de Allerhoogste God” die ook “koning is van Salem”. Hij was het die Abraham brood en wijn aanbood, en hem zegende, volgens het boek Genesis. Deze theologie wordt in het Nieuwe Testament uitgewerkt in de Brief aan de Hebreeën.
Anders dan wat we zouden kunnen verwachten van een Joods geslachtsregister is het zo dat de opsomming van Matteüs vijf vrouwen omvat: Tamar, Rahab, Ruth, Bathseba (naar wie wordt verwezen als “de vrouw van Uria”), en Maria. Dit is opmerkelijk, aangezien het voor geslachtsregisters van die tijd typerend was dat alleen mannelijke voorouders genoemd werden. Ieder van deze vrouwen heeft een uniek verhaal:
- Tamar: vermomde zichzelf om haar rechten binnen de familie van Juda veilig te stellen.
- Rahab: een Kanaänitische en voormalige prostituee die uitdrukking gaf aan het geloof in de God van Israël.
- Ruth: een Moabitische weduwe, die er door haar loyaliteit toe gebracht werd de overgrootmoeder te worden van David.
- Bathseba: hoewel verwikkeld in een schandaal met koning David, werd zij de moeder van Salomo.
- Maria, de Moeder van God, over wie in de Evangeliën betrekkelijk weinig wordt gesproken, maar over wie de Orthodoxe theologie heel veel te zeggen heeft.
In de verzen 18 – 25 wordt verteld over de geboorte van Jezus vanuit het perspectief van Jozef. Als hij ontdekt dat Maria zwanger is, overweegt Jozef, die wordt beschreven als een rechtschapen man, in stilte te scheiden om Maria niet in opspraak te brengen. Maar een engel verschijnt hem in een droom en zegt: “Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de Heilige Geest” (Matteüs 1: 20). De engel beveelt verder dat het kind Jezus zal worden genoemd, “want hij zal zijn volk redden van hun zonden” (Matteüs 1: 21).
De naam “Jezus” (Grieks: Ιησους, Ιesous) is ontleend aan het Hebreeuwse “Jeshua”, dat “de Heer is redding” betekent . In deze naam ligt vervat wat Zijn missie op aarde is. Dan citeert Matteüs de profetie uit Jesaja 7: 14: “Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Emmanuël geven”, hetgeen betekent: “God met ons.”
In deze Evangelietekst komen vier belangrijke theologische kwesties aan de orde:
- De soevereiniteit van God: het nauwgezette geslachtsregister laat zien dat Gods voornemen zich door generaties heen ontvouwt en de menselijke geschiedenis leidt om Zijn beloften te vervullen.
- De alomvattendheid van Gods Genade: Tot Jezus’ voorgeslacht behoren heidenen en individuen met een ingewikkelde geschiedenis, die openbaren dat Gods verlossende liefde zich uitstrekt tot de hele mensheid.
- Gehoorzaamheid en geloof: De reactie van Jozef op de boodschap van de engel is een voorbeeld van rechtschapen gehoorzaamheid. Ondanks de mogelijke sociale veroordeling handelt hij naar Gods wil en neemt Maria tot zijn vrouw en noemt het kind Jezus.
- Goddelijke tegenwoordigheid: De naam “Emmanuël” verzekert ons van Gods voortdurend aanwezig zijn. In tijden van onzekerheid of angst worden we eraan herinnerd dat God met ons is en ons leidt en steunt.
Misschien zullen we wel nooit begrijpen hoe belangrijk geslachtsregisters in de klassieke oudheid waren. Behalve bij koninklijke families is de moderne samenleving zelden in dergelijke dingen geïnteresseerd. In de antieke context, waar alles met de hand werd geschreven en dan gekopieerd (weer met de hand) was het niet altijd makkelijk historische feiten vast te stellen. Het doel van een geslachtsregister was om duidelijk aan te geven dat een bepaalde persoon belangrijk was door hem te laten zien in de context van een bekende menselijke geschiedenis.
Een goed geschreven geslachtsregister waarin een patroon school (de kwestie van de veertien generaties) was misschien de manier waarop de samenleving zo dicht mogelijk bij de historische waarheid kon komen.
Maar geestelijke waarheid was uiteindelijk zelfs nog belangrijker dan historische. En dat is wat ons hier wordt geboden, in dit Evangelie: de Geboorte van Jezus de Verlosser, die Emmanuël (“God met ons”) wordt genoemd.
Ik wens u allen een gezegend Feest!
Met liefde in Christus,
Meletios, archimandriet